...
Show More
Tot stand gekomen tussen 1929 en 1931, verbrand in 1933 onder de uitroep: 'Tegen decadentie en moreel verval! Voor tucht en fatsoen in gezin en staat! Aan de vlammen schenk ik het werk van Heinrich Mann, Ernst Glaeser en Erich Kästner.' Kästner beschrijft later hoe hij erbij stond, daar op de Bebelplatz, in het geheim onder de menigte, ingeklemd tussen studenten in SA-uniform, luisterend naar de “sentimentele tirades van de kleine doortrapte leugenaar” Joseph Goebbels …
Bij de nieuwe druk in 1946 ontlokte dit Kästner het bittere voorwoord: 'Over dit boek, dat tien jaar na de Eerste Wereldoorlog tot stand kwam, zijn in de loop van de tijd zeer uiteenlopende meningen verkondigd. En het werd zelfs door velen die het prezen verkeerd begrepen. Nu, een jaar na de tweede grote oorlog van onze eeuw, zal men het vast niet beter begrijpen dan destijds. Hoe zou men ook? De vorming van smaakoordelen heeft zo'n twaalf jaar lang uitsluitend in handen van een fascistische bureaucratische clique gelegen. Opvattingen en idealen werden in holle frasen gevat, als koek in een bakvorm. Oordelen en meningen werden hapklaar aangeleverd en alom geslikt. De jonge generatie is zich er amper van bewust dat je oordelen zelf kunt vormen. En als ze het al probeert, weet ze niet hoe het moet.' En nogmaals benadrukt Kästner dat 'Fabian' géén immoreel, maar juist een uitgesproken moreel boek is waarmee hij wilde waarschuwen. 'De grote werkloosheid, de op de economische volgende geestelijke depressie, het verslavende verlangen naar verdoving, het optreden van gewetenloze partijen, het waren de voortekenen van de naderende storm. En ook de onheilspellende stilte voor de storm ontbrak niet - de op een epidemische verlamming gelijkende traagheid van de harten. Sommigen voelden zich geroepen tegen de storm en de stilte tot verzet. Ze werden terzijde geschoven. Liever luisterden de mensen naar de kermisomroepers en trommelaars die hun mosterdpleisters en kant-en-klare oplossingen aanprezen. Ze liepen achter hen aan de afgrond in waarin we ons nu, meer dood dan levend, bevinden.'
Kästner schrijft slim en elegant, vol warmte en tegelijkertijd met bijtende spot. Er zit een ongelooflijke vaart in dit boek waarin nochtans, naar zijn eigen zeggen, geen 'plot' is maar dat je op alle mogelijke manieren onderdompelt in de crisissituatie waarin Duitsland zich op dat moment bevond.
Een uitstekend nawoord van de uitgever, een literatuurlijst en natuurlijk de hilarisch-scherpe nawoorden van Kästner zelf ('Nawoord voor de zedenrechters' en 'Nawoord voor de kunstrechters') alsmede het voorwoord dat hij schreef voor de nieuwe druk van 1946 resp. 1950 verlenen deze editie een mooie meerwaarde.
Bij de nieuwe druk in 1946 ontlokte dit Kästner het bittere voorwoord: 'Over dit boek, dat tien jaar na de Eerste Wereldoorlog tot stand kwam, zijn in de loop van de tijd zeer uiteenlopende meningen verkondigd. En het werd zelfs door velen die het prezen verkeerd begrepen. Nu, een jaar na de tweede grote oorlog van onze eeuw, zal men het vast niet beter begrijpen dan destijds. Hoe zou men ook? De vorming van smaakoordelen heeft zo'n twaalf jaar lang uitsluitend in handen van een fascistische bureaucratische clique gelegen. Opvattingen en idealen werden in holle frasen gevat, als koek in een bakvorm. Oordelen en meningen werden hapklaar aangeleverd en alom geslikt. De jonge generatie is zich er amper van bewust dat je oordelen zelf kunt vormen. En als ze het al probeert, weet ze niet hoe het moet.' En nogmaals benadrukt Kästner dat 'Fabian' géén immoreel, maar juist een uitgesproken moreel boek is waarmee hij wilde waarschuwen. 'De grote werkloosheid, de op de economische volgende geestelijke depressie, het verslavende verlangen naar verdoving, het optreden van gewetenloze partijen, het waren de voortekenen van de naderende storm. En ook de onheilspellende stilte voor de storm ontbrak niet - de op een epidemische verlamming gelijkende traagheid van de harten. Sommigen voelden zich geroepen tegen de storm en de stilte tot verzet. Ze werden terzijde geschoven. Liever luisterden de mensen naar de kermisomroepers en trommelaars die hun mosterdpleisters en kant-en-klare oplossingen aanprezen. Ze liepen achter hen aan de afgrond in waarin we ons nu, meer dood dan levend, bevinden.'
Kästner schrijft slim en elegant, vol warmte en tegelijkertijd met bijtende spot. Er zit een ongelooflijke vaart in dit boek waarin nochtans, naar zijn eigen zeggen, geen 'plot' is maar dat je op alle mogelijke manieren onderdompelt in de crisissituatie waarin Duitsland zich op dat moment bevond.
Een uitstekend nawoord van de uitgever, een literatuurlijst en natuurlijk de hilarisch-scherpe nawoorden van Kästner zelf ('Nawoord voor de zedenrechters' en 'Nawoord voor de kunstrechters') alsmede het voorwoord dat hij schreef voor de nieuwe druk van 1946 resp. 1950 verlenen deze editie een mooie meerwaarde.